Douanerechten worden geheven bij de invoer van goederen van buiten de EU. De heffingsgrondslag is de douanewaarde van de ingevoerde goederen. Dat is de werkelijk betaalde of te betalen prijs, vermeerderd met de transportkosten. De werkelijk betaalde prijs wordt verhoogd met de waarde van goederen en diensten die de koper van de goederen gratis of tegen verminderde prijs ter beschikking stelt om te worden gebruikt bij de fabricage van de goederen.
Een im- en exportbedrijf in textielgoederen liet kledingstukken fabriceren in China. Het bedrijf stelde de rollen stof voor de productie van monsters en handelszendingen kosteloos ter beschikking aan de fabrikanten. Uitsluitend de waarde van de daadwerkelijk voor de ingevoerde goederen gebruikte stof werd in de douanewaarde meegenomen. De waarde van de stof die op de rollen achterbleef, de zogenaamde left overs, werd niet in de aangegeven douanewaarde meegenomen. De left overs werden apart op facturen in rekening gebracht. De vraag was of de waarde hiervan in de douanewaarde van de gefabriceerde goederen moest worden meegenomen.
Volgens Hof Amsterdam waren de betalingen voor de left overs geen voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde kledingstukken. De betalingen waren dan ook geen onderdeel van de transactiewaarde van deze kledingstukken. De betalingen betroffen volgens het hof de aanschaf van (rest)materialen.